zaterdag 23 december 2017

Pierre Bayard's pleidooi voor een niet-lezen om uiteindelijk wel te scheppen

Pierre Bayard: Hoe te praten over boeken die je niet hebt gelezen. De Geus. 186 pagina’s.

Pierre Bayard’s essay gaat over hoe je kunt praten over boeken die je niet hebt gelezen. Op de omslag staat een foto van een man wiens hoofd bestaat uit boeken en zo lijkt te zijn weggelopen uit een schilderij van Margritte. Het motto staat ook op de omslag gedrukt; ‘Ik lees nooit een boek dat ik moet recenseren; je laat je zo gauw beïnvloeden’ – Oscar Wilde  De schrijver van het essay, Pierre Bayard is docent literatuurgeschiedenis aan een Franse universiteit en psychoanalyticus. Volgens de omslag schrijft hij regelmatige kritische essays die getuigen van een tegendraadse inslag met betrekking tot literatuur. Hij is van mening dat het helemaal niet noodzakelijk is om bijvoorbeeld iets van Shakespeare te hebben gelezen, om er toch een mening over te hebben. Volgens hem is het onbegonnen werk om alles te lezen, wat natuurlijk ook klopt en het daarom maar te beperken tot het hoogst noodzakelijke. Grappig detail is dat hij zijn essay illustreert met voorbeelden van schrijvers als Montaigne, Balzac, Wilde, Valery, Musil en Eco. Dus om zijn stelling te onderbouwen heeft hij toch heel wat af moeten lezen. Maar het kan natuurlijk ook zijn dat hij dat heeft gedaan om eruditie door te laten schemeren in een verder hoogst vermakelijk boek.




Bayard’s essay kent een heldere inhoudsopgave; drie delen die ieder zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken, in totaal twaalf hoofdstukken dus. De drie delen zijn als volgt in te delen en vormen handwijzingen die je als lezer in staat stelt te praten over boeken die je niet hebt gelezen:

·       1 Manieren om niet te lezen
·       2 Gespreksituaties
·       3 Hoe je te gedragen

Bayard’s uitgangspositie is dat het maatschappelijk gezien not done is om te praten over boeken die je niet hebt gelezen. Lezen wordt nog steeds als iets heiligs gezien. Toegeven dat je een boek niet gelezen hebt maar er toch iets van vinden is in de ogen van velen dus een vorm van heiligschennis. De opvattingen die Bayard over lezen heeft kan je als een vorm van ketterij beschouwen. Hij meent  dat, om scherpzinnige uitspraken over een boek te doen, het soms zelfs beter is een boek helemaal niet gelezen te hebben. Hij blijft gedurende het essay bij de gevaren stilstaan die verbonden zijn aan het lezen van het boek waar je over praat of wat je recenseert.  In de inleiding van zijn boek onderscheidt Bayard een aantal verplichtingen die verhinderen dat mensen niet-lezen als een deugd zullen gaan zien. Hij noemt er drie:

1.       De noodzaak tot lezen, de boeken die gelezen moet hebben om niet uit de gratie te raken
2.       De noodzaak om alles te lezen, toegeven dat je iets hebt doorgebladerd en dus niet alles hebben gelezen is nog steeds een zonde
3.       Praten over boeken, om iets over een boek te zeggen moet je het gelezen hebben

Met deze drie verplichtingen meent Bayard te kunnen aantonen dat bijna iedereen liegt wanneer hij of zij het over boeken heeft. En dat dit dus gepaard gaat met schuldgevoelens. Bayard noemt het wegnemen van deze schuldgevoelens bij de lezer een van de belangrijkste redenen voor het schrijven van dit boek.

Tussen aandachtig lezen en niet-lezen zijn er vele tussenvormen van lezen mogelijk. Naast het aanreiken van technieken om te kunnen praten over boeken die je niet hebt gelezen, wil Bayard ook de onderdelen uitwerken van een theorie van het lezen. De schrijver wil aantonen dat het ideaalbeeld dat bij velen van ons over lezen bestaat niet klopt. Integendeel, lezen bestaat vaak uit maar wat bladeren, een verbrokkelde activiteit die niets de maken heeft met de coherente bezigheid die velen van ons denken dat het is. In het verlengde hiervan noemt Bayard het gelezen boek dus maar een vaag begrip. Door middel van afkortingen onder aan de pagina geeft hij in welke mate hij het betreffende boek kent. In het bestaande notensysteem geeft een schrijver aan welke boeken hij heeft gelezen. Door zijn ervaringen is Bayard uiteindelijk tot een nieuw noten en waarderingssysteem gekomen.[1] 
Hij hoopt met enige ironie natuurlijk dat dit ooit algemeen zal worden ingevoerd. Want; 'Dit nieuwe systeem om noten aan te geven (…) heeft tot doel om ons er voortdurend aan te herinneren dat er bij onze omgang met boeken geen sprake is van een doorlopende en samenhangende gang van zaken (…), maar van een duister terrein dat het moet hebben van flarden herinneringen en waarvan de waarde, (…) wordt bepaald door vage schimmen die er rondwaren.’

De vertaling is hier en daar wat houterige kant, bepaalde zinnen lopen niet lekker en het is soms lastig om te begrijpen wat er nu precies wordt bedoelt. Dit wordt duidelijk in de volgende twee zinnen; ‘Net als gemeenschappelijke innerlijke boeken creëren individuele innerlijke boeken een systeem dat de receptie van andere teksten regelt, en tegelijkertijd bepalen ze mede hoe die opgenomen en vervangen worden. In die zin vormen ze een rooster met betrekking tot de interpretatie van de wereld en in het bijzonder met betrekking tot boeken, waarvan ze de ontdekking regelen terwijl ze de illusie wekken daar geen bemoeienis mee te hebben.’ Van de eerste zin valt nog wel chocola te maken, dat zowel gemeenschappelijke als individuele innerlijke boeken een systeem vormen van hoe er met teksten wordt omgegaan. De tweede zin daarentegen is al wat hermetischer, innerlijke en gemeenschappelijke boeken die een rooster vormen met betrekking tot de interpretatie van de wereld in het algemeen, en in het bijzonder met de betrekking tot boeken. Tegelijkertijd wordt er ook nog een ontdekking geregeld en de illusie gewekt dat de gemeenschappelijke en innerlijke boeken geen bemoeienis hebben met deze interpretatie. Waarschijnlijk is deze tweede zin in het Frans toegankelijker, maar zijn degenen die deze taal niet machtig zijn afhankelijk van de vertaler. Dat een vertaling het begrip van de tekst niet altijd ten goede komt mag in het geval van dit  boek dus duidelijk zijn.

Bayard wil de schuldgevoelens die er bij mensen bestaan wanneer ze gedwongen zijn te praten over boeken die ze niet hebben gelezen wegnemen. Het niet uitlezen van een boek moet als een deugd beschouwt gaan worden en hij laat zien dat het juiste niet-lezen een goed begrip van een boek niet in de weg hoeft te staan. Met voorbeelden uit de wereldliteratuur onderbouwt hij zijn stelling. In de hierboven geciteerde regels worden de gemeenschappelijke en individuele innerlijke boeken genoemd. Ook introduceert hij de virtuele bibliotheek; de mondelinge en schriftelijke ruimte waar met anderen over boeken wordt gesproken. Door als lezer deze drie ruimtes te benutten; te begrijpen welke plek een boek hierbinnen inneemt hoef je het niet meer helemaal gelezen te hebben om er toch wat van te kunnen vinden. Bovendien stelt het je in staat het schuldgevoel dat je door de maatschappij wordt aangepraat van je af te schudden. Zo leidt Bayard je uiteindelijk naar zijn conclusie. Namelijk dat het doel van niet-lezen uiteindelijk zelf scheppen behelst.
Hij besluit zijn voorbeelden uit de wereldliteratuur met Oscar Wilde, die vindt dat het doel van literaire kritiek het scheppen zelf is. Niet het boek zou het onderwerp van een recensie moeten zijn, maar de criticus zelf. Waardoor literaire kritiek als genre een vorm van autobiografie wordt; ‘De kritiek is een verslag van de eigen geest en die geest is het dieper liggende onderwerp, niet de vergankelijke literaire werken die tot steun dienen bij dat onderzoek’  Het praten en denken over niet-gelezen boeken is een creatief proces dat tot nieuwe inzichten over jezelf kan leiden. En misschien wel de aanleiding kan zijn tot het scheppen van een nieuw werk.  




[1] Op. Cit: aangehaald werk
Ibid: ibidem
OB: onbekend boek
DB: doorgebladerd boek
GB: genoemd boek
VB: vergeten boek
++: zeer gunstig oordeel
+: gunstig oordeel
-: ongunstig oordeel
- - : zeer ongunstig oordeel

Geen opmerkingen:

Een reactie posten